Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

grossist

betekenis & definitie

grossier.

groothandelaar die vooral op de binnenlandse markt inkoopt en levert aan de detailhandel en aan grootverbruikers; grossier.

Voorbeelden:
In een winkel van de goede oude stempel heeft men inderdaad alles, maar het is niet altijd binnen, het is onderweg. Soms is het even binnen geweest, maar er was ineens zoveel vraag naar dat men heeft moeten bijbestellen, de grossist kon niet volgen, de fabrikant was met jaarlijkse vakantie, maar kijk, hier is een merk dat er op gelijkt, eigenlijk is het zo goed als hetzelfde, misschien zelfs wat beter, het komt alleen op iets méér, anders: wij verwachten het morgen, ten laatste overmorgen.
De Standaard, 1996

Steeds dagverse bloemen en planten!! De grossist levert op dinsdag en donderdag, zelf gaan we op dinsdag en zaterdag naar de vroegmarkt.
http://www.mariflor.be/mariflor_bloemenplanten.php

Dankzij een grote stockvoorraad en een snelle belevering van de grossist kunnen wij u alle courante vrije en voorschriftplichtige medicijnen onmiddellijk afleveren.
http://www.apotheekverbist.be/main.php?item_cat_id=32&link=

< >