kind dat altijd geluk heeft.
kind dat altijd geluk heeft; kind dat met relatief weinig tegenslag te kampen heeft.
Voorbeelden:
"Het zijn gelukskinderen die deze oorlog overleven."
NRC, 1995
Gella V. is nuchter genoeg om te weten dat zij een gelukskind is. Ze is intelligent, een mooie verschijning daarenboven, klasse op de mat, groeide op en vindt nu rust in een bijzonder harmonieuze familie.
De Standaard, 1996