Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

flatgebouw

betekenis & definitie

gebouw dat bestaat uit flats.

gebouw dat bestaat uit flats voor bewoning, gewoonlijk in hoogbouw; flat; appartementsgebouw.

Voorbeelden:
Op een zaterdagmiddag in mei nam hij haar mee naar Haarlem: over de vierbaansweg langs de eindeloze wijken met flatgebouwen, waar eens de turfstekerijen waren geweest, over viaducten van drie verdiepingen die ook de trekvaart hadden opgeslokt.
Harry Mulisch, De aanslag, 1983

Achter hem lag braakland met opgeschoten distels, verder weg verrezen de hijskranen en de betonskeletten van flatgebouwen.
Oek de Jong, Opwaaiende zomerjurken, 1982

Maar ook op de volle stranden langs boulevards met flatgebouwen werden mensen gekoesterd door een kleine maar krachtige ster, en keerden zij terug naar het water waarin eens het leven ontstond.
Pauline Slot, Blauwbaard, 2000