Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

fiets

betekenis & definitie

rijwiel.

vervoermiddel met een frame, in zijn meest traditionele vorm twee wielen in elkaars verlengde, een zadel, en een stuurstang met een handgreep aan ieder uiteinde, dat wordt voortbewogen door op pedalen te trappen; rijwiel.

Voorbeelden:
Bij een parkeergarage stond een fiets waarvan ik het hangslot makkelijk met een schaartje open kreeg. Ik pakte het ding weg en fietste met Sjef achterop, zijn lange benen aan weerszijden van de bagagedrager bungelend, naar het opvangcentrum.
René Stoute, De heiligen zijn dood, 1982