Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

familievakantie

betekenis & definitie

gezinsvakantie.

vakantie van ouders met hun kinderen; vakantie met het gezin; gezinsvakantie.

Voorbeelden:
Dit Carribean Parc ligt in Oostbroek, de winderige grijze badplaats waar de hoofdpersoon als kind naargeestige familievakanties doorbracht.
NRC, 1993

Op mijn elfde, toen ik bijna verlost was van familievakanties, ging ik alleen naar Ballytra, niet om bij mijn tante te logeren maar om les te volgen aan de Ierse school die net in dat district was opgericht.
Eilís Ní Dhuibhne, De banden van het bloed, 2001

Gewone mensen, zoals Donald en Jean Peterson, een gepensioneerd echtpaar op weg naar een familievakantie in Yosemite National Park.
NRC, 2002