Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

donkerharig

betekenis & definitie

met donker haar.

met donker haar; donker haar hebbend; voorzien van donker haar.

Voorbeelden:
Toen ik in groep vijf zat, liep ik op een zonnige woensdag achter een jonge donkerharige vrouw met een grote paarse zonnebril en een lange zwarte jas in de richting van Boone County Savings Bank.
Porter Shreve, De necrologieschrijver: een obsessieve zoektocht, 2001

Ik had een blik met heerlijke chocoladetoffees meegebracht [...]. Twee van onze dames bogen zich er verrukt over. Allebei mooi, jong, goedlachs en donkerharig zaten ze in diepe aandacht te turen en te twijfelen welke ze zouden pakken.
Renate Rubinstein, Twee eendjes en wat brood, 1981

Ernesto was geliefd, bij alle dorpsbewoners, maar speciaal bij Désirée, een donkerharig meisje met lichtgrijze ogen en de dochter van Pito, de smid.
J. Bernlef, Verbroken zwijgen, 2002

Blonde mensen ruiken anders dan donkerharige types.
http://www.nea-nederland.nl/

Ara leeft op haar gevoel, houdt niet van denken en kan niet goed uit de voeten met de taal, blijkt verregaand woordblind, en is daarbij onthutsend groot, dik, log en donkerharig.
NRC, 1995

Aan de bar raakt ze in een heftig gesprek met een donkerharige jongen [...]. 'Blijf je nu even zitten?' vraagt hij als ze eindelijk terugkomt met bier en een jus. 'Dat was Abdel, ik krijg nog een geeltje van hem maar hij zegt dat hij het niet heeft, de zak.'
Robert Anker, Een soort Engeland, 2001