Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

dino

betekenis & definitie

dinosaurus.

dinosaurus; uitgestorven, als fossiel bewaard dier dat behoort tot een van de soorten landreptielen die 230 tot 65 miljoen jaar geleden leefden in het Mesozoïcum en, afhankelijk van de geologische periode daarbinnen en van de soort, vaak enorme afmetingen hadden.
In algemeen taalgebruik vaak ruimer eveneens in toepassing op prehistorische reptielen die vlogen of in zee leefden.

Voorbeelden:
Enkele jaren geleden verscheen in het wetenschappelijke tijdschrift Science een overzichtsartikel over de evolutie van Dinosauriërs. Daarin werd de bestaande kennis over de oorsprong en indeling van dino's samengevat. Dino's zijn typerende fossielen in de aardlagen van het Mesozoïcum. De systematische indeling is vooral gebaseerd op de bouw van de heupbeenderen, poten en voeten. Op basis van verschillen in het bekken worden de dino's verdeeld in de Saurischia ('hagedisheupen') en de Ornitischia ('vogelheupen'). Bij de Saurischia is de heup reptielachtig gebouwd en bij de Ornitischia vogelachtig.
http://www.creaton.nl/publicaties/17?style=text-size%3A+16px%3B, 2007

Binnen in de dierentuin in Emmen hebben ze het skelet van zo'n hypselosaurus, en een fossiel nest met hele eieren [...]. Er is een fossiel bot van een voorpoot van een brachiosaurus, de grootste dino die ooit leefde, en die reikt tot het dak, zodat je je voor kan stellen hoe groot het beest was.
NRC, 1994

Als je weggaat kun je voor tweevijftig een stukje dino-ei meekrijgen, met de typische bobbeltjes er op, die voorkomen moesten dat de luchtgaatjes in de schaal ( de poriën) dicht gingen zitten. Zo konden de kleine dino's in hun ei toch lucht krijgen.
NRC, 1994