Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

controleur

betekenis & definitie

iemand die als beroep controleert.

iemand die voor zijn beroep, meestal in dienst van de overheid maar soms ook in dienst van een bedrijf, bepaalde zaken controleert en rapporteert, zoals belastingbetaling, de veesector, spijbelen, parkeren, het in dienst nemen van illegale arbeiders, dopinggebruik, alcoholgebruik in het verkeer, misbruik van sociale voorzieningen, elektriciteits- en watergebruik, etc..

Voorbeelden:
Ik trapte door, en ik hoorde geen "Halt!" roepen of zoiets. Neen. Ik hoorde opeens gekraak, en gepiep, en gerammel achter mij, en toen ik omkeek zag ik dat heel die hoop smokkelaars, op hun oude oorlogsfietsen, mij op een twintigtal meter volgden, straal voorbij de controleurs, die niet één gebaar maakten.
Clem Schouwenaars, Danny, 1978

De inzage van documenten gebeurt trouwens altijd bij de belastingplichtige zelf; deze is nooit verplicht om documenten door te sturen of zelfs maar mee te brengen naar de controleur, tenzij hij dat uit vrije wil zelf beslist.
De Standaard, 1996

De stalen worden genomen door gelegitimeerde veeartsen en/of controleurs. Meestal wordt de betrokken duif afgezonderd en het mest opgevangen op een steriel doek. Dat wordt over twee potjes verdeeld en naar het labo in Gent gestuurd.
http://www.gva.be/dossiers/-d/doping/duiven.asp, 1998

Met net geen 20.000 ligt het aantal controles wel wat lager dan tijdens de voorgaande sperperiodes. Vorige winter kregen bijna 26.000 handelaars bezoek van de controleurs, in de zomer van 1995 waren er dat net geen 30.000.
De Standaard, 1997

Ook zullen de parkeerwachten een elektronisch afleessysteem bij zich moeten hebben [...]. Om vervalsers te ontmaskeren hoeft de controleur alleen maar even via de barcode na te gaan of er voor het betreffende kenteken een vergunning is afgegeven.
http://www.muideninfo.nl/OuweMuier/minfo-om-040516.html, 2004