Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

braamstruik

betekenis & definitie

struik die braambessen voortbrengt.

doornige struik van het geslacht Rubus, die braambessen voortbrengt en voornamelijk groeit langs bossen, landwegen en spoordijken; braam; braambes.

Voorbeelden:
Het pad verbreedt zich tot een strook grasland tussen twee wateren. Het is omzoomd door hoge braamstruiken. De takken zijn zwaar van de zwarte vruchten. 'Doen?' vraagt Lisa. 'Je raakt wel volstrekt geschramd en bebloed, ze hebben zulke gemene stekels.'
Anna Enquist, Het meesterstuk, 1999

De voortuin hebben we vol gezet met aardbeien, bessen en braamstruiken, en aan het einde van elke zomer oogsten we de vruchten.
Daphne Buter, Alle vogels van de wereld, 2000

Deze spoorlijn is echter al lang niet meer in gebruik en de rails, die nog steeds achter het huis doorlopen, zijn nu overwoekerd door braamstruiken en varens.
http://www.rocks-n-rivers.nl/

In de heesters broeide nog de zomerhitte na en aan de braamstruiken blonken de zware, rijpe bessen die de mond zoet maken en de lippen paars-blauw kleuren.
Lut Ureel, Martha, 1979