Het begrip beslag heeft 7 verschillende betekenissen:
1) belegsel.
datgene waarmee iets beslagen is, hetzij ter bescherming, ter versteviging of ter versiering; belegsel.
Vaak in toepassing op beslag op boeken, kisten en koffers.
2) aangeslagen stof.
aanslag van een stof op een oppervlak; aangeslagen stof, bijvoorbeeld tongbeslag.
3) mengsel van meel.
dikvloeibaar mengsel van meel en water of een andere vloeistof (melk, bier), eventueel met zout en ei, dat onder andere gebruikt wordt voor het maken van gebak.
In het taalgebruik niet altijd onderscheiden van deeg. Strikt genomen is deeg dikker en kneedbaar. Bij deeg wordt de bloem ook eerst gemengd met boter of een andere vetstof.
4) beslaglegging.
beslaglegging, inname van goederen van rechtswege; ook: keer dat men beslag legt; gelegenheid waarbij men beslag legt.
5) ingenomen ruimte.
ruimte die iets inneemt; ingenomen of benodigde ruimte, tijd of hoeveelheid.
Meestal in samenstellingen als ruimtebeslag, tijdsbeslag en energiebeslag.
6) definitieve vormgeving.
definitieve vormgeving.
Alleen in de combinatie haar, zijn beslag krijgen.
7) veebedrijf.
plaats waar koeien, varkens of andere landbouwdieren gehouden worden; veebedrijf.