Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

Belgische

betekenis & definitie

vrouw uit België.

vrouw met de Belgische nationaliteit; vrouw die behoort tot het Belgische volk; vrouw die afkomstig is uit België; inwoonster van België.

Voorbeelden:
Hij dook op een van de rondwarende schimmen af die hem, gemoedelijker dan hij verwacht en wellicht gehoopt had, bij de arm nam en hem meetroonde naar haar kamer. Een Belgische bleek ze niet. Het was gewoon een van die Leidse snollen die niet in haar eerste studentje was gestikt.
Louis Ferron, Het overspelige gras, 2002

Ze wisten daar dat er in een huis een Zwitser en een Belgische kwamen wonen, dat ze vier zwarte kinderen hadden en nog een hond ook.
De Standaard, 1996

Marie-Christine is hier nu zes maanden. Ze is een Belgische maar woont in Parijs.
Nicholas Evans, De wolvenlus, 2002

Justine Henin is maandag op de uitreiking van de Laureus Sports Awards in Sint-Petersburg uitgeroepen tot Wereldsportvrouw van het Jaar 2007. Ze is de eerste Belgische die de prestigieuze trofee ontvangt.
http://goednieuwskrant.skynetblogs.be/tag/belgische+tennis, 18 februari 2008

Na Australië gaat ze niet meer naar Azië - "ik mag de mensen niet zo en vind het er stinken" - maar zal ze zich op Europees gravel voorbereiden op Roland Garros. Het reisgezelschap met Rottier, de Belgische Sabine Appelmans en coach Ekker, wordt dan tijdelijk ontbonden.
NRC, 1993