Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 29-10-2020

à l'improviste

betekenis & definitie

onvoorbereid.

(Frans) zonder zich voorbereid te hebben; improviserend; onvoorbereid.

Voorbeelden:
Wat zei ik allemaal, wat betekende het, waarom zei ik het? Waar haalde ik à l'improviste mijn woorden en kunstige zinsconstructies vandaan? Al pratende was ik nog moeër geworden, en hoe langer ik in het donkere slaapvertrek bleef zitten [...] hoe misselijker en duizeliger ik werd.
Jeroen Brouwers, Winterlicht. Een vergeetboek, 1984

De eerste keer komen de gamma-colleges van de eerste twee weken à l’improviste aan bod. Voor voordrachten over latere colleges geeft u zich van tevoren op en bereidt u zich voor.
http://users.fmg.uva.nl/lleydesdorff/bg/pract02.doc

Allemaal hebben we die stem van Anton Constandse honderden malen gehoord: bij lezingen door heel Nederland, talloze malen bij zijn wekelijks gesproken commentaar op de VPRO-radio, in de collegezaal of bij gesprekken in die kleine volle kamer van zijn huis in Haarlem. Zijn wijze van spreken: altijd à l'improviste, langzaam, met kleine aarzelingen om de beste formulering te vinden [...] en vaak eindigend in een onzeker lachje om het eigen 'zeker weten' door een cachet van onzekerheid nog indringender te maken.
http://www.human.nl/constandse/lezingen/index.htm, 1999

'Ik zie heus wel kans om een boek in één ruk af te schrijven, maar dan moet ik wel in een omgeving zitten waar ik absoluut niet gestoord word. Een Reve en een Wolkers zijn niet voor niks naar het Franse platteland en Texel uitgeweken...' Aangegrepen door het uitzichtloze beeld dat hij à l'improviste van zijn huidige werksituatie had opgeroepen, had hij zijn betoog niet kunnen afmaken. Aan de andere kant van de lijn was men kennelijk ook onder de indruk gekomen, want er werd een langdurige stilte in acht genomen, totdat de stem van Kitty, Keunings secretaresse en telefoniste, er tussen kwam met de mededeling dat Loes Haasdijk op de andere lijn zat.
Rijk de Gooijer & Eelke de Jong, De natte gemeente van Koos Tak, 1984