De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Gepubliceerd op 02-12-2020

Amsterdamse staande klok, of staand horloge

betekenis & definitie

Staande klokken werden in Nederland, m.n. in Amsterdam het eerst gemaakt in het laatste kwart van de 17de eeuw, de benaming ‘staand horloge' is ontstaan in de tijd dat men elke mechanische tijdmeter met ‘horloge’ (Lat. horlogium = uurwerk) aanduidde. Onzeker is of hel staand horloge de voorloper is van de Eng. slaande klok of omgekeerd.

De vroegste staande horloges tonen een grote gelijkenis met de Engelse staande klokken: eenvoudige, rechte kast. vierkante wijzerplaat, rechte kap. soms bekroond met snijwerk of geprofileerd dak, gedragen door ronde of getorste pilaren. De kast is van eikenhout, gefineerd met note- of palissanderhout. dikwijls ingelegd met bloemmotieven, medaillon- of stervormen. Voorzien van slagwerk en dikwijls ook van wekkerwerk, al of niet met aanduiding van de maanstanden en of datum. In het begin van de 18de eeuw ontstaat onder invloed van de late barok een rijker versierd kasttype, de kast krijgt een hoge, getoogde kap, de wijzerplaat past zich bij deze vorm aan door de ronding te volgen. De extra ruimte in de toog werd aanvankelijk benut voor een bewegende schijf waarvan de maanstand werd afgelezen: later werd deze ruimte vaste plaats voor een geschilderde voorstelling met bewegende figuurtjes of dobberende scheepjes. Vanaf midden 18de eeuw wordt de klok dikwijls voorzien van speelwerk, variërend van een eenvoudige melodie voor de kwartierslag tot een carillon met één of meer complete melodieën, zgn. aria’s. de zware gewichten hangen aan stalen snaren.

Ze hoefden niet vaak te worden opgewonden; vele uurwerken lopen acht dagen, sommige zelfs een maand. Bekende Amsterdamse klokkenmakers uit de 18de eeuw zijn: Paulus. Gerrit, Daniël. Nicolaas en Willem Bramer, Otto en Rutgerus van Meurs, Jean Mare Muntès, Pieter Kloek, Gerrit Knip en Steven Huygens. Het staand horloge beleefde een bloeitijd tussen 1720 en 1780; het was een kostbaar stuk waarvoor aan het eind van de 18de eeuw weinig kopers meer werden gevonden, zodat de produktie geheel tot stilstand kwam.

< >