noemt men een laag van parenchymatische cellen, die in afwijking van de omgevende weefsels zetmeelkorrels bevatten, gevormd door groenige plastiden. Men treft z. aan in jonge stengels, bladstelen en nerven, waar deze zeer bestendige korrels altijd naar de laagste plaats zinken, wat volgens sommigen voor de plant van betekenis is voor het innemen van een bepaalde stand t.o.v. de richting der zwaartekracht door b.v. de bladeren.
Een z. komt ook voor in het wortelmutsje.