Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Voederkool

betekenis & definitie

Brassica oleracea L. var. acephala, zijn koolsoorten, die geteeld worden als veevoeder voorn. om de grote bladmassa (bij mergkool ook om de forse, opgezwollen stronken), die zij vermogen te leveren. De meeste v. wordt als stoppelgewas geteeld; daartoe worden vooraf op een goed verzorgd plantbed korte, stevige planten geteeld, die later in een vruchtbare en zwaar met stikstof bemeste, vroege stoppel worden uitgeplant.

Men verkrijgt aldus een graag gegeten, goed verteerbaar, eiwit- en kalkrijk product, waarvan echter slechts met mate aan het vee gevoerd mag worden vanwege het gevaar van ongunstige beïnvloeding van de smaak van melk en boter. De meest verbouwde v. is de vorstresistente mergkool. De minder vorstresistente en ook iets minder productieve bladkool, de zeer winterharde boerenkool en de stekkool of eeuwig moes worden weinig als veevoeder verbouwd. De laatstgenoemde v. soort wordt door stekken vermeerderd, kan meermalen worden afgesproten en wordt wel door pluimveehouders geteeld om in de groenvoederbehoefte van de in rennen gehouden kippen te voorzien; stekkool is niet bestand tegen strenge vorst.

< >