Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Kunstmatige inseminatie

betekenis & definitie

Hieronder verstaat men het verzamelen van het zaad, het verdunnen en het bewaren daarvan en het inbrengen van dit verdunde zaad bij het vrouwelijke dier. De term kunstmatige bevruchting, die soms ook wordt gebruikt, is minder juist, dlaar onder bevruchting de versmelting van zaadcel met eicel moet worden verstaan.

Voor het verzamelen van het zaad is een z.g. kunstmatige schede nodig, bestaande uit een dubbelwandige rubberbuis, waartussen warm water en zo veel lucht wordt gebracht, dat de penis van het dier ongeveer evenveel weerstand ondervindt als in de schede van hot £ het geval is. De binnenkant van de binnenste (slappe) rubberbuis wordt met vaseline glad gemaakt; op het ene eind van de kunstmatige schede wordt een verzameltrechter (z.g. collector) aangebracht, op het eind waarvan een glazen buisje wordt bevestigd waarin men het zaad verzamelt. Voor het opvangen van het zaad laat men het cj dier op een bronstig vrouwelijk dier springen (bij de k.i. bij het rund springt de stier ook wel op een os of een andere stier), terwijl degene, die het zaad wil opvangen, zorgt dat de penis dan in de kunstmatige schede wordt geleid. De hoeveelheid zaad, die aldus kan worden verzameld, wisselt van dier tot dier, maar is vooral voor verschillende diersoorten erg verschillend. Voor de stier is dit 5 -10 cm3, voor de hengst 50-100 cm3, voor de ram en de bok 1 cm3, voor de beer 200 250 cm3. Hoewel k.i. bij al deze dieren en ook bij pluimvee en zelfs bij bijen wordt uitgevoerd (de techniek van het opvangen daarbij verschilt uit de aard der zaak van de hierboven beschrevene), wordt in Ned. en België k.i. tot heden vrijwel uitsluitend bij het rund toegepast.

Na het opvangen van het zaad wordt dit verdund en daarbij zowel met het blote oog als door microscopisch en eventueel physisch en chem. onderzoek op kwaliteit gecontroleerd.

De verdunning kan met verschillende vloeistoffen worden uitgevoerd, maar de gebruikte vloeistof moet:

1. isotonisch zijn met het zaad (d.w.z. dezelfde osmotische druk hebben als de zaadcellen),
2. voedingsstoffen voor de zaadcellen bevatten en
3. geen als vergif werkende bestanddelen bevatten.

Door de verdunning wordt in de eerste plaats het zaad langer houdbaar, in de tweede plaats krijgt men een grotere hoeveelheid (men verdunt soms 10, maar ook 100 en meer keer), zodat met één ejaculaat (d.i. de hoeveelheid zaad van één dekking) een groot aantal dieren kan worden ingespoten.

Als men het verdunde zaad bewaart bij een temp. van ca 40 C kan het zijn bevruchtend vermogen 3 à 4 dagen of soms nog iets langer behouden. De laatste jaren maakt men ook gebruik van zeer sterk (tot -790C) afgekoeld zaad, dat vele maanden en waarschijnlijk zelfs jaren houdbaar is. Wel dient dit z.g. diepvriezen onder bepaalde voorzorgsmaatregelen te geschieden.

Als men er rekening mee houdt, dat de k.i. zich eigenlijk pas na de 2e wereldoorlog heeft ontwikkeld, kan men in de verschillende landen van een zeer snelle uitbreiding spreken. In Ned. werden b.v. in 1946 nog maar ca 20.000 dieren geïnsemineerd. In 1954 bedroeg dit aantal ruim 856.000 of 38% van alle in Ned. aanwezige vrouwelijke runderen van 1 jaar en ouder.

Wat de voordelen betreft, moet tegenwoordig het foktechnische boven het veterinair hygiënische worden gesteld, hoewel het laatste aanvankelijk ongetwijfeld de grote stimulans voor de belangstelling onder de rundveehouders is geweest. Dit foktechnisch voordeel ligt zeer voor de hand. Immers dank zij het feit, dat met één ejaculaat een groot aantal koeien bevrucht kan worden, kan men per stier veel meer nakomelingen per jaar verwekken. Lag deze limiet vroeger (bij natuurlijke dekking) bij ongeveer 200 kalveren, tegenwoordig kent men (k.i.) stieren, waarvan per jaar 10.000 koeien dragend worden. Als men dus een goed fokkende stier heeft, kan men van een dgl. dier dank zij de k.i. veel groter profijt trekken en zo draagt de k.i. dus bij tot een snellere verbetering van de rundveestapel.

Wat de hygiënische kant betreft : dank zij het feit, dat de stier geen natuurlijk contact meer krijgt met de koe, is het verbreiden van besmettelijke geslachtsziekten uitgesloten. In dit verband moet dan ook worden opgemerkt, dat men de bestrijding zowel van de Trichomonas foetus als van de Vibrio foetus, volledig in de hand heeft gekregen, het spreekt vanzelf dat men, i.v.m. het nog al eens voorkomen van deze ziekten, verboden heeft dat k.i. stieren natuurlijk dekken. Zou deze bepaling niet zijn gemaakt dan zouden ze besmet kunnen worden en zou ook via de k.i. de smetstof worden verspreid, daar deze in het zaad der besmette stieren voorkomt.

Tegenover deze voordelen staan ook enkele nadelen. In de eerste plaats zijn er als gevolg van het toepassen van k.i. minder stieren nodig, zodat de fokkers van stieren minder afzetmogelijkheid voor hun mannelijke dieren krijgen. Hier staat tegenover, dat als een stier voor de k.i. wordt verkocht, deze eigenlijk altijd een hogere prijs opbrengt dan een voor de natuurlijke dekking bestemde stier.

Een tweede gevaar is gelegen in het intensieve gebruik van de stieren. In dezelfde mate als een goed fokkende stier zijn gewenste eigenschappen via de k.i. in sterke mate doet verbreiden, doet een slecht fokkende dit met zijn ongewenste eigenschappen. Hieruit volgt dat men, alvorens een stier voor de k.i. te bestemmen, moet trachten zoveel mogelijk zekerheid te krijgen omtrent zijn fokwaarde. Absolute vaststelling der fokwaarde is onmogelijk, de grootste zekerheid krijgt men als men de afstammelingen kan beoordelen (wat alleen voor oudere stieren mogelijk is), betrekkelijke zekerheid krijgt men slechts als men op de eigenschappen van het dier zelf afgaat en zijn afstamming nauwkeurig bestudeert.

Geen wonder, dat de Overheid, gezien deze gevaren, die aan de toepassing van de k.i. zijn verbonden, regelend is gaan optreden. In Ned. is de toepassing van k.i. zelfs verboden; een verbod waarvan men ontheffing moet aanvragen. Deze ontheffing wordt pas verleend als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. de belangrijkste zijn: lidmaatschap van een vereniging voor k.i., gebruik van stieren die aan bepaalde minimumeisen voldoen wat betreft het exterieur en de productie-afstamming, deelname aan de k.i. met alle in het bezit zijnde dieren en aansluiting bij een vereniging voor melkcontrole en een fokvereniging, zodat niet alleen het gehele bedrijf op productie wordt gecontroleerd, maar er ook registratie van alle geboorten moet plaatsvinden. Verder zijn de verenigingen voor k.i. verplicht hun reglementen te laten goedkeuren door de commissie van toezicht op de k.i.

Ook in België is de k.i. aan voorschriften gebonden. Daartoe bestaan evenals in Ned. provinciale commissies. Het verschil is echter, dat in België per provincie maar één centrum voor k.i. is opgericht, waarvan de statuten door de Min. v. Landb. moeten worden goedgekeurd. Verder wordt in België de k.i. uitsluitend door veeartsen uitgeoefend, in Ned. kent men leken-inseminatoren, die daartoe speciaal worden opgeleid.

TH. DE GROOT.