(tabak) Grote, goed te ventileren schuur (Eng. curing-barn), waarin groene, vers geplukte tabak een natuurlijke droging ondergaat bij temp. en vochtigheid van de buitenlucht (Eng. air-curing). de gehele schuur is van binnen voorzien van rekken om de tabak op te hangen.
In Am. en in Eur. worden d. gebouwd van hout en met pannen gedekt. In O. Az. gebruikt men bamboe en palen van djati-hout (teak). De dakbedekking bestaat in Deli uit kadjang-atap, vezel van de Nipa-palm, in de Vorstenlanden uit rapah-welit (droog suikerriet-blad) en in O. Java (Besoeki) uit alang-alang-welit. De d. moeten zeer groot zijn, omdat de geoogste bladeren er 2 tot 3 weken in hangen, alvorens ook de bladstelen droog zijn, terwijl er elke week één of meer oogsten bijkomen om te worden opgehangen.
Teneinde de schuurruimte zo economisch mogelijk te gebruiken, wordt de aanplant bij gedeelten op verschillende tijden gezaaid. Voor Vorstenlandse klimaatomstandigheden (Midden Java) is b.v. voor telkens 6 ha aanplant een droogschuur nodig van 100 m lang, 20 m breed, 13 m hoog, met zijwanden van 3 m hoogte.
De benodigde ventilatie wordt verkregen door een groot aantal kleppen in de daken en in de zij-, voor- en achterwanden.
De d. wordt in België hoofdzakelijk gebruikt in het teeltgebied van de Semois. In de andere teeltgebieden droogt men meestal in de open lucht of in droogkamers waar verwarmde lucht wordt aangewend.