ABC van de cardiologie

Inleiding in de diagnostiek van hartziekten

Gepubliceerd op 04-05-2017

Anatomie van hart en circulatie

betekenis & definitie

Om alle lichaamscellen van zuurstof, voedingsstoffen en signaalmoleculen te voorzien, pompt het hart continu bloed rond naar alle organen in het lichaam. Het in stand houden van deze circulatie is uiteraard de belangrijkste functie van het hart. Dwarsgestreepte spiercellen (zie hierna), van mesenchymale oorsprong, vervullen die taak. Het hart bestaat uit twee boezems (rechter en linker atrium) en twee kamers (rechter en linker ventrikel), die van elkaar gescheiden zijn door de anulus fibrosus, een stevige bindweefselplaat, samengesteld uit vier naast elkaar gelegen ringen. Dit wordt ook wel het ‘hartskelet’ genoemd. Twee van deze ringen verbinden de atria met de ventrikels: de twee andere ringen vormen de verbinding tussen de ventrikels en de uitstroomvaten (de arteria pulmonalis en de aorta). De atria en ventrikels zijn door middel van een tussenseptum, dat eveneens aan weerskanten van de anulus fibrosus aangehecht is, van elkaar gescheiden. Op deze wijze zijn de atria en ventrikels door middel van een interatriaal en interventriculair septum in een linker- en rechterhelft verdeeld.

De positie van het hart in de <a href=thorax.">Via de atrioventriculaire openingen (ostia) in de anulus fibrosus staat het rechter atrium in contact met het rechter ventrikel en het linker atrium met het linker ventrikel: deze ostia vormen de instroomopeningen van de ventrikels. De uitstroomopeningen bevinden zich eveneens in de anulus fibrosus. Het rechter ventrikel is hiermee verbonden met de arteria pulmonalis, en het linker ventrikel met de aorta. In de vier ostia bevinden zich de hartkleppen. Tussen de atria en ventrikels zijn dit de atrioventriculaire kleppen (AV-kleppen), die sluiten wanneer de druk in de ventrikels stijgt tijdens de systolische fase van de hartcyclus. Tussen de ventrikels en de uitstroomvaten bevinden zich de semilunaire kleppen, die de terugstroom van bloed uit de aorta en arteria pulmonalis in de ventrikels verhinderen.

De circulatie bestaat uit twee in serie geschakelde circulatiesystemen van een grote en een kleine circulatie. Het rondpompen van zuurstofrijk bloed met voedingsstoffen en signaalmoleculen door het lichaam, en de afvoer van afvalproducten- en zuurstofarm bloed richting het hart, vormen onderdeel van de grote circulatie. De kleine circulatie zorgt voor de zuurstofverzadiging van het bloed door de longen. Bij deze twee circulatiesystemen is een aantal belangrijke bloedvaten betrokken, zoals de vaten die naar het hart toe lopen (de venae), en de vaten die van het hart af lopen (de arteriën). De functies van de atria en ventrikels zijn verschillend. De atria ontvangen hun bloed via een aantal venen uit de grote en de kleine circulatie. De ventrikels zorgen ervoor dat het bloed – via de grote arteriën – door beide circulaties wordt rondgepompt. Het bloed dat via de vena cava superior (hoofd en armen), vena cava inferior (romp en benen) en de sinus coronarius (het bloed uit de coronairvaten) terug naar het rechter atrium gevoerd wordt, is zuurstofarm. Het linker atrium ontvangt zuurstofrijk bloed via de venae pulmonalis uit de longen. Weergave van de hartkleppen in systole.

Zowel rechts als links komen deze instroomvaten achter in de atria binnen. De voorkant van de atria wordt gevormd door de hartoren (auriculae), puntvormige uitsteeksels die zich om de uitstroomvaten heen buigen. De terugvoer van het bloed uit beide circulatiesystemen naar het hart gebeurt tijdens de rustfase in de ventrikels, de diastole. Zodra de druk in de ventrikels voldoende is gezakt, openen de atrioventriculaire kleppen, en stroomt het bloed uit de kleine en de grote circulatie de ventrikels in. Het zuurstofarme bloed dat het rechter ventrikel instroomt, is afkomstig uit het rechter atrium (grote circulatie). Het zuurstofrijk bloed dat het linker ventrikel instroomt, is afkomstig uit het linker atrium (kleine circulatie).Grote en kleine circulatie.Bij de mens ligt het hart ‘scheef ’ in de borstkas; de ventrikels liggen linksonder, de atria rechtsboven. Het interventriculaire septum staat vrijwel frontaal. De voorzijde van het hart wordt grotendeels door het rechter ventrikel gevormd; de achterzijde van het hart wordt door het linker ventrikel ingenomen. De bloedvaten die de hartspier zelf van zuurstof en voedingsstoffen voorzien, worden ‘kransvaten’ of ‘coronairvaten’ genoemd. Deze lopen aan de oppervlakte van het hart. De coronaire arteriën ontspringen direct uit de aorta. Nadat het bloed de microcirculatie van het hart heeft bereikt, wordt het vervolgens verzameld in de sinus coronarius, die uitmondt in het rechter atrium. De coronaire circulatie is daarmee anatomisch vergelijkbaar met die van andere organen, namelijk: aorta, arteriën, microcirculatie, venae, rechter atrium.

Het hart bevindt zich in een vliezig zakje, het pericardium. Dit is gevuld met een dun laagje vocht, dat het pericard scheidt van de buitenkant van het hart, het epicardium. De hartwand bestaat uit drie lagen. De buitenste laag wordt gevormd door het epicard, dat voornamelijk uit bindweefsel bestaat. De middelste laag bestaat uit het myocardium, de hartspier zelf. De binnenste laag bestaat uit het endocardium (endocard), vergelijkbaar met het endotheel in de bloedvaten. Het pericardzakje faciliteert de constante bewegingen van het hart. Het myocard, dat vanzelfsprekend de grootste massa van het hart vormt, bestaat uit drie type weefsels: myocardweefsel, het nodale weefsel en het Purkinjeweefsel. De eerste twee zijn verankerd in de anulus fibrosus, de bindweefselplaat die atria en ventrikels van elkaar scheidt.