Lexicon Aardrijkskunde

Onbekende auteur (1983)

Gepubliceerd op 24-05-2021

Nederland

betekenis & definitie

officiële naam Koninkrijk der Nederlanden

oppervlakte 41160 km2

inwoners 14 286 000

hoofdstad Amsterdam

staatsvorm monarchie

staatshoofd Beatrix van Oranje-Nassau

reg. leider Rudolphus (Ruud)F.M. Lubbers

officiële taal Nederlands

religies rooms-katholieken, protestanten, onkerkelijken

munteenheid Nederlandse gulden

BNP/hoofd US$ 11 470

lid van VN, UNESCO, UNCTAD, WHO, FAO,

ILO, ECE, ESCAP, ECLA, NAVO, Raad van Europa, EG, GATT, OESO, IMF, Wereldbank, Benelux

Landschap en klimaat

Nederland ligt in West-Europa en grenst van noord naar zuid resp. aan de Noordzee, Bondsrepubliek Duitsland, België. Er heerst een zeeklimaat met gelijkmatig over het jaar verdeelde neerslag, terwijl de temperaturen schommelen tussen 0°C (januari) en 22°C (juli). Tot het grondgebied van Nederland behoort een aantal eilanden voor de kust in de Waddenzee: de Waddeneilanden. Het noordelijkste punt ligt op 53°52'5" NB (Rottum) en het zuidelijkste op 50°45'5" NB (Eijsden); in oost-west richting strekt het land zich uit tussen 3°21'31"OL (Zeeuwsch-Vlaanderen, gemeente Sluis) en 7°13'14'' OL (bij de Groningse gemeente Nieuweschans).

Hoewel Nederland in het buitenland vaak bekend is als het lage land aan de zee, dat vnl. bestaat uit met duinen en dijken omgeven vlakke polders, loopt bij ontbreken van de duinen en dijken 'slechts' een vijfde deel van het land onder water. Dit betreft dan de provincie Noord-Holland,de Prins Alexanderpolder bij Rotterdam, grote delen van de Zeeuwse eilanden, de IJsselmeerpolders, kop van Overijssel en delen van Friesland en Groningen. Naar het oosten en zuidoosten wordt het landschap heuvelachtig; hoogste punt is de Vaalserberg met 321 m.

Was 'Nederland' zo'n 5000 jaar geleden op de kustgebieden en de hoogvenen na vrijwel geheel bedekt met oerbos, tegenwoordig is nog maar ca. 8% van 's lands oppervlak met bos bedekt, waarmee Nederland na Ierland het bosarmste land van Europa is. De grootste aaneengesloten stukken bos liggen in het midden van het land, elders is het bos veel meer verspreid. IJsselmeer, Waddenzee, Dollard en de territoriale wateren in de Noordzee nemen 10% van de oppervlakte in, rivieren, kanalen en vaarten beslaan ca. 8%. Belangrijkste waterwegen zijn Rijn, Maas, Schelde, IJssel, Noordzeekanaal, Amsterdam-Rijnkanaal.

Sociale gegevens

De Nederlandse bevolking is vrij heterogeen: veruit het grootste deel is geboren en getogen in Nederland, verder zijn er Zuidmolukkers, Surinamers, Antillianen en buitenlanders die als gastarbeiders in de jaren zestig en zeventig vanuit de landen rond de Middellandse Zee naar Nederland zijn geëmigreerd.

Grootste bevolkingsdichtheden komen voor in de drie westelijke provincies, waar bijna de helft van de bevolking woont. Met ca. 340 inw./km2 behoort Nederland tot de dichtstbevolkte staten ter wereld, hoewel nog geen sprake is van economische overbevolking. Overzeese emigratie naar o.a. Canada en Australië vindt nog steeds plaats, zij het minder intensief dan in de jaren vijftig. Nederland heeft een uitstekend pakket sociale voorzieningen: het beginsel van sociale begeleiding en eventuele financiële ondersteuning van het individu van de wieg tot het graf is ver doorgevoerd. De volksgezondheid is van hoog niveau: vrijwel iedere gemeente heeft een gezondheidscentrum, kliniek of andere vorm van medische verzorging, waardoor bijv. de zuigelingensterfte tot de laagste ter wereld behoort. Analfabetisme komt vrijwel niet meer voor; er bestaat een algemene leerplicht voor kinderen van 6 tot 15 jaar. Het primair onderwijs omvat het tweejarig kleuteronderwijs (niet verplicht) en zesjarig basisonderwijs. Het secundair onderwijs begint met een zg. brugjaar en omvat algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Het tertiair onderwijs bestaat uit wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs. De zg. middenschool (als vervanging van het secundair onderwijs) verkeert nog in een experimenteel stadium.

In Nederland zijn 8 universiteiten en 6 hogescholen.

De media (dagbladen, omroepen), de vakbonden en organisaties van nationaal tot lokaal niveau, alsmede het verenigingsleven, worden in sterke mate bepaald door het typisch Nederlandse verschijnsel van de verzuiling: organisatie op basis van religieuze of politieke overtuiging.

Economische gegevens

Nederland is van een samenleving van landbouwers en kooplieden, via een industriële tussenfase, gegroeid naar een economische structuur waarin de tertiaire sector (dienstverlening) een dominerende plaats inneemt.

De landbouw is sterk gespecialiseerd, vooral na de agrarische crisis van 1880. Dank zij intensieve bemesting, landbouwonderwijs en -onderzoek, ruilverkaveling, enz. hebben de Nederlandse agrarische produkten (evenals de zuivelveeteelt) een hoge kwaliteit.

De industrie is in belangrijke mate aangewezen op de import van grondstoffen; gold dit vroeger voor de voedings- en genotmiddelenindustrie (op basis van uit de koloniën geïmporteerde grondstoffen), het geldt thans opnieuw voor de 20e-eeuwse basisindustrie, de (petro)chemie. De metaal-, textiel-, kleding-en schoenindustrie, vroeger welvarende bedrijfstakken, zijn de laatste jaren in grote problemen geraakt door de buitenlandse concurrentie. Daarentegen begint de scheepsbouw weer aan te trekken. Belangrijke pijlers van de economie zijn de havenfaciliteiten en de petrochemische industrie van het Europoortgebied, de aardgasvoorraden van Slochteren en de tertiaire sector. Nederland is in belangrijke mate een dienstenmaatschappij geworden: niet alleen binnenslands via sociale, onderwijskundige en medische diensten, maar ook gericht op het buitenland via handels-, verkeers-, financiële en toeristische diensten. Ondanks de redelijke positie van de Nederlandse economie nam het aantal werklozen in de tweede helft van de jaren zeventig dramatisch toe: eind december 1980 waren ca. 320.000 mensen zonder werk bij een geregistreerd aantal vacatures van ca. 54.000. Het wegennet heeft een lengte van 92.525 km, het spoorwegnet van 2918 km. Luchthavens bevinden zich nabij Amsterdam (Schiphol) en Rotterdam (Zestienhoven), verder hebben o.a. Eelde en Beek een vliegveld.

Geschiedenis

De prehistorie van de Nederlanden eindigt pas officieel met de komst der Romeinen kort voor het begin van de jaartelling. De noordgrens van het Romeinse Rijk werd gevormd door de Rijn, ten noorden van welke rivier de stammen zelfstandig bleven. Na het ineenstorten van het Romeinse Rijk kwamen de zuidelijke Nederlanden onder Frankisch gezag, het noorden bleef Fries tot de nederlaag van Radbod in 690 tegen hofmeier Pepijn II van Herstal.

Ca. 785 was het hele gebied der Nederlanden onder Frankisch gezag, in 925 lijfde Hendrik I de Vogelaar het hele gebied definitief in bij het Heilige Roomse Rijk. In de Late Middeleeuwen werden de belangrijkste staatjes (Henegouwen, Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland) onder de hertogen van Bourgondië in een personele unie verbonden, waarna Karei de Stoute van zijn Nederlandse bezittingen plus Lotharingen en Bourgondië een nieuw koninkrijk trachtte te maken. Onder de Habsburgse vorst Karel V (1500-1558) werden weliswaar vrijwel alle Nederlanden verenigd, maar het was niet veel meer dan een geografische eenheid: politiek was het een samenraapsel van 17 gewesten met als enig bindmiddel de landsheer. Ondanks de tegenstellingen tussen de rijke westelijke en de arme oostelijke gewesten vonden deze elkaar in de strijd tegen de zoon van Karel V, Filips II. Oorzaken van deze Opstand waren zowel van financiële (Filips' voortdurende oorlogen kostten veel geld) als van godsdienstige aard (de Reformatie werd door de Spaanse inquisitie letterlijk te vuur en te zwaard bestreden). Verpersoonlijking van de Opstand was Willem van Oranje; toen deze 10-71584 vermoord werd, namen de Staten van de gewesten zelf het bestuur in handen en was de Republiek geboren.

Deze speelde in de 17e (Gouden) eeuw een voorname rol op het wereldtoneel, met als basis Hollands functie als stapelmarkt, de handel in koloniale goederen (vanuit Indië) en de scheepsbouw en verwante industrieën.

Na twee stadhouderloze tijdperken (1650-1672 en 17021747) was de Republiek t.o.v. het buitenland sterk achterop geraakt. Reactie hierop en op de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) was de patriottenbeweging, een monsterverbond tussen aristocratische regenten die Oranje weg wilden hebben en hervormingsgezinde democraten. In 1795 leidde deze beweging tot de door Frankrijk gesteunde zg. Bataafse Republiek, door Napoleon in 1805 vervangen door het Koninkrijk Holland. Uit het in 1815 onder Willem I uitgeroepen Verenigd Koninkrijk der Nederlanden maakte België zich in 1830 los. Na deze scheiding bleef in Nederland het traditionele overheersen met als voornaamste verandering de grondwetswijziging van 1848: opkomst van het parlementaire stelsel (ministerieel kabinet). In vergelijking met overig West-Europa kwam de industrie pas laat op gang, ca. 1870. Belangrijke zaken tijdens en na WO I (waarin Nederland neutraal was) waren het algemeen kiesrecht in 1917 en het vrouwenkiesrecht in 1919. Tot WO II was Nederland een overwegend agrarisch land. 10-5-1940 vielen de Duitsers het land binnen en begon een duistere periode, die pas na vijf jaar zou eindigen. Na de oorlog ontstonden een versnelde industrialisatie en grootschalige landbouw, hetgeen leidde tot hogere exporten. Opvallend waren verder het verlies van de koloniën (1949 zelfstandig Indonesië, 1975 Suriname) en de aansluiting bij diverse internationale organisaties en bondgenootschappen.

Afhankelijke gebieden

Nederlandse Antillen - Overzees rijksdeel in het Caribisch gebied; oppervlakte: 961 km2; inwoneraantal: 266.000; hoofdstad: Willemstad. Staatshoofd: koningin Beatrix van Nederland, vertegenwoordigd door een gouverneur. Regeringsleider: premier Don Martina (geb. 1935), leider van de Curaçaose partij Movimiento Antijas Nobo (MAN), na de verkiezingen van 1982 met 6 zetels in de 22 zetels tellende Staten.

De Antillen zijn sinds 1954 een autonoom deel van het Koninkrijk der Nederlanden, maar streven naar volledige onafhankelijkheid. Het land bestaat uit de Benedenwindse Eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao (het hoofdeiland), voor de kust van Venezuela, en ca. 900 km noordelijker de Bovenwindse Eilanden Saba, Sint Maarten (waarvan het grotere noordelijke deel tot het Franse Guadeloupe behoort) en Sint Eustatius. Landbouw en veeteelt zijn op alle eilanden weinig ontwikkeld en men is afhankelijk van olieraffinage op Curaçao en Aruba en van de inkomsten van toerisme (Aruba, Sint Maarten en Curaçao). Er vindt winning plaats van zout en fosforiet. Grote werkloosheid, slecht financieel beleid en een topzwaar ambtenarenapparaat maken de Antillen financieel sterk afhankelijk van het moederland.