Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Accent

betekenis & definitie

Zoo noemt men eene gepaste verheffing van toon - den klemtoon - bij het uitspreken van lettergrepen en woorden of bij het voortbrengen van muzikale geluiden. Het grammaticaal accent is gelegen in eene verheffing der stem, die door daling wordt afgewisseld. Bij deze daling doorloopt de stem verschillende trappen tot aan het verdwijnen van den klank toe.

Wanneer men eene lettergreep bij het uitspreken sterker dan de overige deed hooren, gaven de Romeinen daaraan den naam van acuere (verscherpen), zoodat zij zulk eene lettergreep eene syllaba acuta noemden, wier toon door een accentus acutus (') werd aangeduid. De toonlooze lettergreep heette syllaba gravis en eischte eene gedempte stem; zij droeg een accentus gravis (`). Door een accentus circumflexus ( ^ of ~) werd eene lettergreep aangewezen, die lang van aard was maar met verheffing en daling van stem werd uitgesproken, - iets dat wij met onze spraakwerktuigen moeijelijk kunnen nabootsen. Die accenten waren bij het onderwijs in gebruik, maar werden niet geschreven.

Dezelfde accenten zijn in de 3de eeuw onzer jaartelling door den Alexandrijnschen taalgeleerde Aristophanes ingevoerd in het Grieksch, en de geschriften in deze taal - ook de hedendaagsche Nieuw-Grieksche - worden met accenten geschreven en gedrukt. De Grieksche woorden dragen verschillende namen naar gelang van die accenten en van hunne plaatsing. In den regel vindt men het accent op eene der drie laatste lettergrepen van een woord. Dit is barytonon, wanneer de laatste lettergreep geen accent heeft oxytonon wanneer zij van een accentus acutus (b. v. Deós), en perisspomenon, wanneer zij van een accentus circumflexus voorzien is. Een barytonon met een accentus acutus op de voorlaatste lettergreep noemt men paroxytonon, en met zulk een accent op de derde lettergreep van achteren proparexytonon, en met een accentus circumflexus op de voorlaatste properispomenon. Eénlettergrepige barytona dragen geen accent. In een volzin heet een woord, dat het vereischte accent heeft, enorthotonon, hetwelk zich onderscheidt van het encliticon, dat zijn accent op het onmiddellijk voorafgaande woord legt.

Ook in het Fransch heeft men gemelde drie accenten, namelijk het accent aigu ('), dat eene scherpe uitspraak der e, het accent grave (`), dat eene zware uitspraak der e en eene snelle uitspraak der a aanwijst, en het accent circonflexe ( ^ ), dat de klinkletter eenigzins doet zwellen. In het Italiaansch, waar de klemtoon tot op de zesde lettergreep van achteren af gelegd kan worden, heeft men alleen de beide eerste accenten (accento grave (`) en accento acuto (')). Beide wijzen de klemtoon-dragende lettergreep aan, en er is tusschen hen geen ander verschil, dan dat men het eerste alleen op de laatste lettergreep, en het laatste alleen op eene der overige lettergrepen plaatst. Zij werden in de 16de eeuw door den boekdrukker Manutius ingevoerd, maar hun gebruik hield geen stand. In het Spaansch heeft men slechts bij uitzondering het accentus acutus, om eene dubbelzinnigheid te vermijden.

In de Slawische talen en bepaaldelijk in het Russisch heeft men het accentus acutus en gravis, maar men vindt ze bijkans alleen in hunne kerkelijke gezangboeken, in hun Bijbel, in hunne spraakkunst en in hun woordenboek. In het Serbisch komen de accenten nagenoeg uitsluitend in taalkundige geschriften voor. Men heeft er vier in deze taal, namelijk het accentus acutus, gravis, circumflexus en de kamora, die eene zekere ronding geeft aan den toon. In het Sanskriet wijzen de teekens de hoogte of laagte aan van den stemklank, waarmede de klinkers uitgesproken of gezongen moeten worden. In het Hebreeuwsch is de tekst van de hoeken des Ouden Verbonds tusschen de 5de en 8ste eeuw onzer jaartelling door Israëlietische geleerden van een groot aantal accenten voorzien. De Chinesche taal heeft vier accenten, die allen door een klein half cirkelboogje worden aangeduid en van elkaar verschillen naar gelang van de plaats, die zij innemen aan een van de vier hoeken van het woordteeken.

Wij hebben in onze taal geen eigenlijke accenten of toonteekens, maar wij gebruiken het teeken van het accentus circumflexus (~), om de zamentrekking van twee lettergrepen tot ééne aan te wijzen (b. v. weer voor weder, zaam voor zamen). Het afkappingsteeken (’, b. v.in ’s menschen) heeft den vorm van een seheitee-ken, en het aanhalings-teeken (”) dien van een dubbel scheiteeken. In het Hoogduitsch heeft men den zoogenaamden Umlaut (ü), die den gewonen klank van a, o en u verandert, maar ook dit is geen accent, dat op eene verheffing of daling der stem bij de uitspraak betrekking heeft. Hetzelfde geldt van het klankteeken der Noordsche talen.

Het oratorisch of declamatorisch accent komt in den regel met het grammaticaal accent overeen, maar kan zich ook aan de heerschappij van dit laatste onttrekken, wanneer het iets, dat anders welligt onopgemerkt zou blijven - vooral door eene zekere tegenstelling - op den voorgrond wil plaatsen, bij voorbeeld: “Zijn mededinger is bekroond, en hij is onbekroond gebleven!” De redenaar dient hierbij te waken, dat de klemtoon niet valle op een onwelluidend woord.

Het metrisch accent of de klemtoon bij den versbouw valt in onze taal in den regel zamen met het grammaticale accent, en doorgaans is een vers te welluidender naarmate die beiden juister zamenvallen. Anders is het bij de Romeinsche dichters na Ennius; zij bekreunden zich niet om het grammaticaal accent, maar zagen enkel op de quantiteit der lettergrepen.

Belangrijke toonteekens heeft men in de muziek. Zij verkondigen, hoe enkele noten of bepaalde gedeelten van een muziekstuk moeten voorgedragen worden. Daartoe behooren ook de accentus ecclesiastici, die de wijze bepaalden, waarop in de kerken de evangeliën en brieven door den voorlezer zingenderwijze moesten worden voorgedragen. Die voordragt was over het geheel zeer eentoonig, maar aan het einde der volzinnen onderging de stem zoodanige wijziging als door de kerkelijke toonteekens werd aangewezen.