De wesp is een geel met zwart insect en heeft zes poten en een harig lijf. Zij voelt met haar haren of het koud of warm is.
Een wesp kan heel snel vliegen en hierbij maakt ze een zoemend geluid met haar vleugels.Een wesp kan heel goed zien omdat ze niet alleen ogen boven op haar kop heeft maar ook opzij. De wesp maakt zelf haar nest, daartoe bijt ze een stukje hout af en kauwt hierop. Van het papje dat zo ontstaat maakt ze een nest met veel kleine kamers, die cellen worden genoemd. In elke cel legt de koningin een eitje waar na een week een larf uitkomt dat lijkt op een rups. De koningin voedt de larven met muggen, rupsen en vliegen.
De larven kauwen op hun eten om het vervolgens weer uit te spugen, terwijl de grote wespen het opeten. De koningin maakt met de houtpap een deksel op de cel. In de cel verandert de larf na een week in een wesp, zij bijt dan haar deksel open. Het nest is vol met werksters, zij zijn allemaal vrouwtjes die de koningin helpen. Ze zoeken eten voor de larven en met hun vleugels houden ze het nest koel en ze steken iedereen die het nest aanvalt.
